Graf
Dit is haar graf, onder de jonge linden
vergaan haar handen en haar zachte ogen.
Moet men geloven dat wie haar beminden
haar eens hervinden en herkennen mogen?
Poëzieanalyse
Het gedicht heeft een traditioneel rijmschema. Het gedicht is erg kort en hier zit waarschijnlijk een onderliggende gedachte achter. Zo gaan wij er vanuit dat de schrijver door het gebruik van zo min mogelijk regels probeert te suggereren dat hij het zo erg vindt, dat hij er haast geen woorden voor heeft. Het zou ook goed kunnen zijn dat hij dit niet eens met opzet heeft gedaan, maar dat hij op het moment van schrijven nog heel verdrietig was met het verlies van de dierbare waar hij over dicht.
De titel van het gedicht is ook erg kort en bondig en weet de inhoud toch goed samen te vatten. Het gedicht zelf gaat er namelijk over wat er met je gebeurt nadat je begraven bent, dus wat er in je 'Graf' gebeurt.
Het gedicht is een heel kort verhaal van wat er gebeurt na de begrafenis van iemand. Het lichaam vergaat en na een tijd komen dierbaren weer bij haar in 'de hemel'. Alleen door het eerder genoemde proces zou ze niet meer te herkennen zijn.
Rijm
In het gedicht is er sprake van gekruist eindrijm. Het gaat hier om de woorden 'linden - beminden' en 'ogen - mogen'. Bij deze twee rijmparen is ook beiden sprake van volrijm. Deze gekruiste eindrijm is gebruikt om het gedicht mooi en vloeiend te laten klinken. Het laat lijken alsof er sprake is van een bepaalde rust, ook al doet de inhoud van de tekst niet vermoeden dat de dichter er 'rust mee heeft'. Er wordt op deze manier dus een bepaalde spanning gecreëerd tussen de klank van de woorden en de betekenis van de woorden.
In de eerste twee regels van het gedicht is er verder nog tweemaal sprake van assonantie. Het gaat hier om de woorden 'Onder - jonge', die beiden een 'o' klank hebben en de woorden 'handen - zachte' die allebei een 'a' klank hebben. Er is in de eerste twee zinnen waarschijnlijk voor assonantie gekozen om duidelijk te maken dat de zinnen met elkaar verbonden zijn. De logica van dit verband zie je goed als je gaat kijken naar de vorm van rijm die in de laatste twee regels is gebruikt.
In de laatste twee regels is er namelijk sprake van alliteratie bij de woorden 'moet - men' en 'hervinden - herkennen'. Door in de laatste twee regels ook te kiezen voor een gelijke manier van rijm, worden deze regels ook met elkaar verbonden. Er ontstaan zo dus binnen één strofe wel twee gedeeltes. Deze opsplitsing in twee gedeeltes van het gedicht doet vermoeden dat de schrijver een bepaalde spanning wilde creëren tussen de regelparen.
De laatste vorm van rijm in het gedicht is rijk rijm. Het gaat hier om het in iedere regel minimaal een keer herhalen van het woord 'haar'. De dichter heeft dit duidelijk gedaan om te laten blijken dat hij nu alleen nog maar aan 'haar' kan denken en zij dus ook het belangrijkste is (in het gedicht).
In het gedicht is maar twee keer sprake van beeldspraak en dit is ook twee keer dezelfde vorm van beeldspraak. De schrijver gebruikt namelijk twee keer een metonymia verband, waarbij een deel voor het geheel staat. De eerst keer is wanneer hij zegt 'de jonge linden', dit staat namelijk als beeld voor het object 'alles wat zich boven het graf bevindt, dus ook de grond'. De tweede metonymia is in het stukje 'haar handen en haar zachte ogen' terug te vinden. 'haar handen en haar zachte ogen' staat hier namelijk als beeld voor het object 'haar hele lichaam'. Voor deze twee beeldspraken is vermoedelijk gekozen om ervoor te zorgen dat alles wat minder hard klinkt.
Stijlfiguren
Het hele gedicht door is er sprake van inversie. Het gaat hier bijvoorbeeld om de stukjes 'onder de jonge linden / vergaan haar handen en haar zachte ogen', 'moet men geloven', 'wie haar beminden', 'haar beminden / haar eens hervinden en herkennen mogen'. De keuze om geen standaard zinsvolgorde te hanteren in dit gedicht, heeft als rede dat de zinnen zo veel mooier in elkaar overlopen en het gedicht prettig te lezen valt, want wanneer het gedicht overal een goede zinsvolgorde zou kennen, zou het totaal niet meer klinken.
In het gedicht is verder ook twee keer sprake van een opsomming, namelijk bij 'haar handen en haar ogen' en bij 'hervinden en herkennen'. Deze opsommingen zorgen ervoor dat het lijkt alsof er meer gebeurt dan dat er in werkelijkheid gebeurt. 'haar handen en haar ogen' is namelijk een metonymia en had ook geschreven kunnen worden als 'haar lichaam'. 'hervinden en herkennen' had de schrijver ook kunnen vervangen door alleen 'hervinden', omdat eens dan automatisch als metafoor voor 'na de dood, in de hemel' zou staan.
'zachte ogen' is een pleonasme. Dit pleonasme zorgt ervoor dat het woord ogen mooier en vriendelijker verwoord wordt. De schrijver maakt met dit pleonasme het beeld van 'haar' als een vriendelijk mens.
Eufemisme speelt in dit gedicht ook een belangrijke rol. Zo is 'onder de jonge linden' er een voor 'onder de grond', 'haar handen en haar zachte ogen' voor 'haar lichaam', 'haar eens hervinden mogen' voor 'ook dood gaan'. Deze eufemismen zorgen ervoor dat het gedicht minder zwaar is om te lezen, maar de boodschap toch even krachtig blijft.
Het gedicht eindigt met een retorische vraag, namelijk ' Moet men geloven dat wie haar beminden / haar eens hervinden en herkennen mogen?' Met deze retorische vraag wordt de lezer echt aan het denken gezet. Deze retorische vraag is de stijlfiguur die het gedicht extra krachtig maakt en ervoor kan zorgen dat de lezer na gaat denken over de dood, iets dat goed bij Hendrik Marsman past.
Samengevat
Door het gedicht zo kort en bondig mogelijk te houden, mooie beeldspraken voor allerlei 'erge' zaken te gebruiken en te eindigen met een sterke retorische vraag, zorgt de dichter ervoor dat het gedicht op de lezer veel impact kan hebben.